04-12-2019
Niet alle scholeksters zijn hetzelfde: Individuen specialiseren zich in verschillende typen prooien en de manier waarop ze die vangen en openmaken. Dat heeft consequenties voor hoe, wanneer en hoe lang ze foerageren. In een recente publicatie in Behavioral Ecology beschrijven we hoe individuen afhankelijk van hun voedsel specialisatie sterk verschillen in de tijd die ze dagelijks nodig hebben om voldoende voedsel te vinden.
Specialisatie in scholeksters
Scholeksters verschillen van elkaar in welk voedsel ze eten en hoe efficiënt ze dat doen. Sommige vogels zijn echte schelpdiereters (de ‘schelpdier-specialisten’): Ze foerageren op harde schelpdieren zoals mossels en kokkels, waarbij ze de schelp met speciale technieken openen. Sommige vogels hameren met hun snavel de gesloten schelpen kapot, terwijl andere snel hun snavel in de iets geopende schelp steken en de sluitspier doorsnijden. Door slijtage van de snaveltop krijgen de hameraars een snaveltop die eruitziet als een schroevendraaier, terwijl de snaveltop van “stekers” meer op een beitel gaat lijken. Andere vogels eten zachte prooidieren (de ‘worm-specialisten’), zoals schelpdieren met een dunne breekbare schelp, zoals de strandgaper, en zeeduizendpoten en regenwormen. Die prooien leven ingegraven ter bescherming en de scholekster prikt en boort in het zand om ze te vangen. Daardoor slijt de snaveltop tot een punt. Zonder slijtage zou de snavel van een scholekster na een jaar drie keer zo lang zijn. Aan de snavel van een gevangen scholekster is dus vast te stellen of het individu vooral schelpdieren eet (stompe snavel) of zachte prooien (puntige snavel) (Figuur 1). In werkelijkheid zijn de individuen niet verdeeld in twee uitersten, maar is er een gradiënt van individuen die alleen schelpdieren met een dikke schelp eten tot individuen die alleen zachte prooien eten.
Figuur 1. Voorbeelden van vogels met een stompe snavel (schelpdier-specialist) en puntige snavel (worm-specialist)
Foerageertijd, efficiëntie en overleving
We volgden 64 gezenderde scholeksters met verschillende voedsel specialisaties vanaf december 2016 tot en met maart 2018. De UvA-BiTS GPS zenders die voor CHIRP gebruikt worden hebben een ingebouwde versnellingsmeter, waardoor behalve de locatie ook het gedrag gemeten wordt. Voor elke vogel is per getij berekend hoe lang het individu foerageert. Een getij is hierbij gedefinieerd als het moment van hoogwater tot het volgende moment van hoogwater, een periode van ongeveer 12,5 uur.
Scholeksters blijken enorm te verschillen in hoeveel tijd ze naar voedsel zoeken. Sommige individuen foerageren kort, rond 4 uur per getij, terwijl andere individuen 5 tot 6 uur per getij nodig hebben (Figuur 2). Deze grote verschillen worden waarschijnlijk veroorzaakt doordat sommige individuen veel efficiënter foerageren dan anderen. Vogels die heel lang foerageren hebben het moeilijker, en deze vogels hebben ook meer kans om de winter niet te overleven (Figuur 2).
Figuur 2. Links: Gemiddelde foerageertijd van individuele scholeksters (n=64). Een getij is gedefinieerd als een periode van het moment van hoogwater tot het moment van volgende hoogwater. Rechts: Verschil in foerageertijd tussen individuen die een jaar na het opdoen van de zender niet meer werden gezien, en individuen die zeker nog wel in leven waren.
Opvallende verschillen in foerageerpatronen
Vogels met verschillende specialisaties tonen opvallende verschillen in foerageerpatronen (Figuur 3). Schelpdier-specialisten volgen over het algemeen strak het ritme van het getij: Tijdens laagwater foerageren ze op wadplaten of mosselbanken en tijdens hoogwater rusten ze op hoogwatervluchtplaatsen. Worm-specialisten passen zich naast het getij ook aan voor dag en nacht. Overdag foerageren ze opvallend lang (op hoger gelegen wadplaten en soms op hoogwatervluchtplaatsen), terwijl ze ’s nachts soms helemaal niet foerageren en dan zelfs een laagwater periode over kunnen slaan. Ook foerageren worm-specialisten vaker op binnendijkse graslanden. Dat gebeurt vooral op Texel, vaak ’s nachts en vooral met volle maan. Mogelijk zijn worm-specialisten meer afhankelijk van licht om te foerageren. Schelpdier-specialisten die naar kokkels zoeken kunnen die ondiep zittende stevige schelpen in het donker ook goed op de tast vinden door in het wad te prikken.
Figuur 3. Verschillen in foerageerpatroon tussen een schelpdier-specialist (links, man, ringcode BLY-R9Y8) en een worm-specialist (rechts, vrouw, ringcode BRG-B8YJ). Schelpdier-specialisten foerageren regelmatig op mosselbanken en het foerageerpatroon wordt voornamelijk gestuurd door het getij. Worm-specialisten foerageren nooit langdurig op mosselbanken, maar soms wel op graslanden (vooral ’s nachts) en foerageren overdag vaak langer dan ’s nachts. De zwarte lijnen tonen de momenten van hoogwater. In de periode van 16 maart 2018 tot 18 maart 2018 waren de waterstanden zeer laag, en daardoor sommige mosselbanken zelfs met hoogwater bereikbaar.
Invloed van waterstanden en temperatuur
Verhoogde waterstanden en koudere temperatuur hebben ook verschillende effecten op vogels met een ander specialisme. Verhoogde waterstanden zorgen er voor dat schelpdier-specialisten minder lang kunnen foerageren, omdat wadplaten minder lang toegankelijk zijn. Worm-specialisten compenseren dat door te foerageren op binnendijkse graslanden. Waarom schelpdier-specialisten dit niet doen is onduidelijk. Mogelijk komen zij over het algemeen makkelijker aan voedsel en hebben ze meer reserves, waardoor het niet nodig is om extra op graslanden te foerageren. Het kan ook zijn dat een andere reden ze tegenhoudt, bijvoorbeeld omdat ze niet op graslanden durven te foerageren door aanwezigheid van predatoren of parasieten. Of hun stompe schelpdiersnavel is minder geschikt om naar wormen te prikken.
Temperatuur had juist een tegenovergesteld effect op vogels met verschillende specialisaties. Bij kouder weer gaan schelpdier-specialisten langer foerageren, waarschijnlijk omdat ze meer energie nodig hebben en omdat het lastiger is om eten te vinden. Worm-specialisten foerageren niet langer, voornamelijk omdat met vorst binnendijkse graslanden niet geschikt zijn om te foerageren. Als het land bevroren is zijn de wormen en insectenlarven natuurlijk onbereikbaar.
Conclusies
Er is een grote variatie in hoe lang en op welk moment van de dag individuele scholeksters foerageren. Vogels die normaal gesproken al veel tijd besteden aan foerageren komen als eerste in de problemen wanneer het weer slecht is, en hebben een grotere kans om de winter niet te overleven. Schelpdier-specialisten zijn gevoelig voor lange periodes met hoge waterstanden, omdat dan de mosselbanken en kokkelbanken maar voor korte tijd toegankelijk zijn. Worm-specialisten zijn juist gevoelig voor koude temperaturen, omdat foerageren op binnendijkse graslanden dan onmogelijk is.