Inleiding
De Scholeksterstand gaat in Nederland hard achteruit. Sinds 1990 zijn de landelijke aantallen broedvogels met meer dan 60% afgenomen en in Drenthe was de achteruitgang met 84% nog veel sterker (van Dijk et al. 2017). Scholeksters broeden vooral in agrarisch gebied en op kwelders en voor een deel in stedelijk gebied. Onderzoek naar Scholeksters in urbaan gebied staat nog in de kinderschoenen, omdat vestiging in stedelijk gebied van recente datum is. Van de Scholeksters in Assen hebben we goed inzicht in het broedsucces (Dijkstra & Dillerop 2016), maar het beeld van het terreingebruik is nog maar beperkt. Het verkrijgen van meer kennis over terreingebruik in de loop van het broedseizoen, zowel overdag als ’s nachts was voor ons al jaren een wens. Verder is het voorstelbaar dat het terreingebruik verschilt tussen dieren die het territorium verdedigen of die een nest met eieren bebroeden, dan wel die voedsel moeten vinden en dat transporteren naar de kuikens. Dergelijk onderzoek kan met behulp van gezenderde individuen. Onder de vlag van KNNV Assen werden in 2018 met succes voldoende financiële middelen gevonden om vier zenders aan te schaffen. Er werden vier vogels voorzien van een zender. Hiervan leverden drie vogels informatie die inzicht geven in heet terreingebruik. In het kort de eerste resultaten uit het onderzoek in 2018. In de eerstvolgende Drentse Vogels (32) zal in een artikel uitgebreider worden ingegaan op de resultaten.
Foto 1: Zendervogel op zoek naar voedsel
Territoriumomvang
De territoriumomvang van zendervogels was 2 tot 11 ha en de geschatte oppervlakte foerageergebied binnen deze territoria varieerde van 0,5 tot 0,8 ha. De variatie in territoriumomvang is vermoedelijk ingeven door verschillen in omvang van en afstand tot het foerageergebied ten opzichte van de nestlocatie en de aanwezigheid van buurterritoria. Zo besloeg de zendervogel “van Markestraat” het grootste territorium (Figuur 1) met veel versnipperd gelegen voedselveldjes die bovendien op grotere afstand van het nest lagen dan bij de twee andere zendervogels. Bij deze vogel was het tevens opvallend dat ook een dak ver van het nest deel uitmaakte van het territorium. Had dit een functie bij het “afschermen” van de schaarse voedselveldjes of was dit gebied onbenut door het ontbreken van geschikte grinddaken om te nestelen? De overige twee zendervogels kenden een ruim aanbod van voedselvelden op relatief korte afstand van het nest, maar zouden bij bezoeken aan andere nabijgelegen veldjes waarschijnlijk verdreven worden door aangrenzende territoriumhouders.
De zendervogel van de Lonerstraat had een strak afgebakend territorium (Figuur 2) en kwam niet binnen de territoria van twee aangrenzende buurparen.
Figuur 1: Territoriumgebruik zendervogel “van Markestraat”
Figuur 2: Territoriumgebruik zendervogel “Lonerstraat”
Foerageerplekken
Het is duidelijk geworden dat veelvuldig gemaaide en kortgrazige veldjes en bermen de voorkeur genieten, zowel in de broed- als kuikenfase, maar ook na het broedseizoen. Aanwezigheid van kort gras is een belangrijke voorwaarde om efficiënt voedsel te kunnen zoeken. Bermen die pas vanaf eind juni gemaaid worden zijn in de periode er voor, door hoog opschietende grassen en kruiden ongeschikt om te foerageren.
In Assen worden de bermen binnen het stedelijk gebied de laatste jaren later gemaaid in het kader van ecologisch bermbeheer. Tot nu toe lijkt dit dit geen nadelig effect te hebben gehad omdat Scholeksters zich kunnen redden op gazons en bermen die door bedrijven worden gemaaid. Dit toegeëigende groenbeheer van aanliggende bedrijven pakt gunstig uit voor Scholeksters, want het levert een stabiele foerageerlocaties op. Het viel ook op dat in de periode waarop de eerste bermen gemaaid werden, gezenderde Scholeksters redelijk trouw bleven aan de gazons, wat er op zou kunnen wijzen dat het voedselaanbod in gazons hoger is. Uit bemonstering van gazons en laat gemaaide gemeentelijke bermen bleek dit voorjaar dat met name emelten in gazons bijna een factor 2 talrijker waren, maar dat regenwormen nagenoeg even talrijk waren (ongepubliceerde gegevens). In de praktijk blijkt dat Scholeksters vaak specifieke voedselplekken herhaaldelijk bezoeken en soms ogenschijnlijk geschikte plekken links laten liggen. Het zou kunnen wijzen op grote lokale variatie in voedselaanbod. Aanvullende bodemfaunaonderzoek kan hier licht op werpen.
Foto 2: Gazonbeheer is van groot belang voor in steden levende scholeksters (en spreeuwen).
Uitstapjes
Wie denkt dat stadse scholeksters alleen hun buikje rond eten in de stad heeft het mis. Bij twee zendervogels werden korte uitstapjes naar het agarische gebied vastgesteld. Eén zendervogel deed dit tijdens of kort na de eileg en vloog hierbij naar een graslandgebeid op 3,5 kilometer van de nestplek (figuur 3). Het feit dat Scholeksters af en toe uitstapjes maken naar agrarische gebieden zou er op kunnen wijzen dat er toch momenten met voedseltekorten kunnen zijn. Hiermee werd het foergeergebied tijdelijk vergroot tot op grote afstand van het territorium in de stad. Het leggen van eieren is een grote energetische inspanning en misschien biedt lokaal voedsel onvoldoende soelaas. Door de hogere broeddichtheden zijn vrijwel alle stadse voedselvelden door territoriumhouders bezet en zijn er vaak geen alternatieven. In het agrarisch gebied, waar de Scholkester nagenoeg uitgestorven is, speelt voedselconcurentie veel minder of niet. Frapant is dat twee zendervogels vrijwel dezelfde percelen langs het Lonerdiep bezochten. Deze plek staat bekend als pleisterplek waar kort na aankomst in maart soms tientallen Scholeksters foerageren. Het is mogelijk dat de zendervogels deel uitmaakten van deze groep en ze de plek dus moeiteloos wisten te vinden.
Figuur 3: De uitstapjes van een stadse zendervogel.
Nachtelijk foerageren
Scholeksters kunnen zowel ’s nachts als overdag foerageren. Bij twee zendervogels werd waargenomen dat ze voor nachtelijk foerageren specifieke plekken bezoeken. Figuur 4 laat deze specifieke plekken voor de zendervogel van de Lonerstraat zien. De rode stippen laten de plekken zien waar ’s nachts naar voedsel werd gezocht en de gele stippen geven het foerageren overdag weer. Wat daar precies de achtergrond is blijft vooralsnog de vraag. Zijn dit plekken waar ’s nachts meer voedsel beschikbaar is (bijvoorbeeld regenwormen) of zijn het juist plekken waar ze zich ’s nachts veiliger wanen?? Kortom, naast nieuwe inzichten ook weer veel nieuwe vragen!
Figuur 4: Foerageerlocaties dag (geel) en nacht (rood) van zendervogel “Lonerstraat”
Dankwoord
Het aanschaffen van de zenders gebeurde onder de vlag van KNNV Assen, met name Jan Klever en Kai Waterreus worden bedankt voor het bieden van die mogelijkheid. De zenders konden worden aangeschaft dankzij een financiële bijdrage van het Prins Bernard Cultuurfonds Drenthe, de gemeente Assen, het IJsvogelfonds van Vogelbescherming Nederland/Nationale Postcodeloterij en de Waterleiding Maatschappij Drenthe.
Bij het uitwerken van het zenderproject en uitvoering kregen we ondersteuning van Bruno Ens (Sovon Vogelonderzoek Nederland). Vanuit het project CHIRP (Cumulative Human Impact on bird Populations) werd het uitleesstation beschikbaar gesteld. Voor het gebruik van de zenders kregen wij instructies van Henk Jan van der Kolk (NIOO-KNAW), hij maakte ook de figuren die in dit artikel gebruikt zijn. Kees Oosterbeek (Sovon) vervulde een belangrijke rol door de vogels van zenders te voorzien. Hans Hasper en Peter Bartelds (WMD) zorgden er voor dat wij toestemming kregen om de daken te bezoeken en vogels van zenders konden voorzien.